Geen toepassing van huwelijkse voorwaarden bij scheiding van boer met ‘golddigger’

De Limburgse rechter mocht zich vorig jaar buigen over een tot de verbeelding sprekende casus.[1]  Het ging in deze zaak om het afwijken van de inhoud van de huwelijkse voorwaarden op grond van de redelijkheid en billijkheid. De uitkomst in deze zaak is niet alledaags, net zomin als het soap-gehalte van de feiten en omstandigheden.

Het geschil

Het geschil gaat over een in Nederland wonende kapster van begin 20 en een Belgische boer met een eigen melkveebedrijf van 56 jaar.

Partijen hadden elkaar via een datingsite ontmoet en trouwden niet lang daarna, maar niet voordat er op initiatief van de vrouw tussen hen huwelijkse voorwaarden met finaal verrekenbeding bij echtscheiding werden aangegaan. Hiermee zou de vrouw bij echtscheiding recht op een vordering op de man ter grootte van de helft van zijn vermogen verkrijgen. De vrouw had zelf geen noemenswaardig vermogen.

Partijen waren nog geen twee jaar gehuwd, toen de vrouw de echtscheidingsprocedure startte, waarin zij om afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden verzocht. De man was het hier niet mee eens.

 Verweer van de man

De man stelt in de procedure dat het de vrouw van begin af aan alleen maar om zijn vermogen ging. De man noemde de vrouw zelfs een “golddigger”. Ze zou het huwelijk alleen om ‘zijn geld’ met valse beloftes en voorwendselen als middel zijn aangegaan.

Bewijsopdracht

De man mocht dit van de rechter bewijzen. Twee notarissen en partijen werden in dit kader als getuigen gehoord. Hieruit blijkt dat de eerste notaris destijds geweigerde om de huwelijkse voorwaarden op te maken. Hij had geen goed gevoel bij de gesprekken met partijen en was er niet van overtuigd dat de man zich bewust was van de consequenties van de huwelijkse voorwaarden.

Verder blijkt dat de vrouw er daarna bij de man op heeft aangestuurd om bij de tweede notaris niet de waarheid te vertellen over het vermogen van de man, zodat de beoogde akte huwelijkse voorwaarden dit keer wél zou worden opgemaakt. Zo werd door de vrouw niet betwist zij in dat verband tegen de man heeft gezegd: “je moet niet teveel praten”, en “die hoeven niet te weten wat wij allemaal hebben”.

Tot slot is naar aanleiding van deze bewijsopdracht gebleken dat de vrouw vóór het sluiten van het huwelijk de man meerdere malen en onomwonden heeft beloofd nooit uit de echt te zullen scheiden. De vrouw had ook beloofd dat ze bij de man in België zou gaan wonen en dat ze kinderen van hem wilde. Na het huwelijk was de vrouw echter geen van de beloftes nagekomen en besloot ze op een volslagen onverwacht moment en zonder plausibele reden van de man te scheiden.

Wat vond de rechtbank?

De rechtbank overweegt dat is komen vast te staan, dat de beloftes van de vrouw de man hebben bewogen het huwelijk aan te gaan. Verder heeft de vrouw van begin af aan niet de intentie gehad om haar beloftes na te komen of om aan haar tegen de man uitgesproken toekomstplannen enig gevolg te geven.

Concluderend acht de rechtbank dat de man zijn stelling heeft bewezen Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank onverkorte toepassing van de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, omdat het de vrouw niet om het huwelijk te doen is geweest, maar om via het huwelijk en de daaropvolgende echtscheiding te beschikken over het geld van de man ofwel zijn vermogen. Daarbij weegt voor de rechter mee dat de vrouw geen enkele bijdrage heeft geleverd aan de opbouw van het vermogen van de man en dat de man zijn vermogen tijdens zijn arbeidzaam leven als boer gedurende circa 40 jaar heeft opgebouwd. Onverkorte toepassing van de huwelijkse voorwaarden zou volgens de rechtbank tot de onaanvaardbare situatie leiden dat de man zijn bron van bestaan zou moeten verkopen om de vrouw uit te kunnen keren. De rechtbank stelde om deze uitzonderlijke redenen de man in het gelijk en wees het verzoek van de vrouw af.

En zo kwam een einde aan dit Limburgse ‘sprookjeshuwelijk’.

[1] Rb. Limburg 26 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:3114